(<Lat.),
I. bn. (-er, st),
1. van, betrekking hebbend op of afkomstig uit de Griekse of Romeinse Oudheid, of in dezelfde trant bewerkt, in ’t bijz. van kunstwerken: naar antieke modellen werken; antieke urnen ; antieke kunst, vorm, stijl, geest, beschaving;
2. uit oude tijden afkomstig (vooral van voortbrengselen der kunstnijverheid), oud, ouderwets: een antieke kast, antiek porcelein; — (scherts.) uit de mode, ouderwets: wat een antieke hoed heb je op; — bw.: een antiek gemeubelde kamer;
II. zn.
1. (m.) mv. de Antieken, de kunstenaars der Oudheid; of wel: kunstwerken der Oudheid;
2. o., (coll.) oude kunstvoorwerpen: hij heeft een mooie verzameling antiek; een winkel van schilderijen en antiek.