Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Mijden

betekenis & definitie

(meed, heeft gemeden),

1. (van plaatsen) er niet komen; thans nog in de spreekt.: sedert weken heeft hij mijn huis gemeden;
2. zijn best doen om ergens niet te komen: je moet de plassen wat mijden;
3. aan iets (trachten te) ontkomen: alle mogelijke aandoeningen moesten gemeden worden;
4. iem. ontwijken of trachten te ontwijken, uit de weg gaan voor: de vijand mijden; kwaad gezelschap mijden; om onnodige kosten te mijden, te ontgaan; — (wederk., thans nog Zuidn.) mijd u van die man; mijd u voor die mensen;
5. (niet alg.) iem. of iets ontzien, sparen: gij zult uw arm wel weer kunnen gebruiken, maar de eerste weken moet gij hem wat mijden.