Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Matig

betekenis & definitie

bn. bw. (-er, -st),

1. een redelijke maat niet te buiten gaande: matig in zijn spreken; matige arbeid;
2. maat houdend in eten of drinken, sober : een matig gebruik maken van sterkedrank ; hij is in alles zeer matig; een matig roker;
3. middelmatig, niet zeer groot, talrijk of hevig : hij heeft een matig vermogen ; hij is maar matig rijk ; een matige hitte ; — handel matig, met geringe omzet;
4. (bw.) (verbonden met maar) weinig of in ’t geheel niet: hij is er maar matig mee ingenomen, maar zo zo ; ik vind het maar matig, niet zeer fraai of goed.

< >