Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Maaksel

betekenis & definitie

o. (-s),

1. manier van maken, constructie: dat is iets van mijn maaksel, dat heb ik gemaakt; verzen van eigen maaksel;
2. bouw, gedaante, fatsoen: het verschillend maaksel van de menselijke geest bij verschillende personen; — (fig.) hij is een wonderlijk maaksel, hij heeft een vreemde lichaamsbouw, is een wonderlijk schepsel;
3. gewrocht, voortbrengsel: de mensen zijn het maaksel van Gods handen.