(Fr.-Lat.), v. (-s, ...tiën),
1. bouw, inrichting, schikking der delen: de constructie van een schip.
2. het construeren, bouwen: werkplaats voor de constructie van vliegtuigen.
3. wat door construeren ontstaat: een ingcivikkelde constructie; ook van geestelijke vormen: een diepzinnige constructie.
4. samenvoeging van woorden tot zinnen of zinsdelen, woordschikking: de constructie van een zin; vand.: een zin als schikking van woorden, syntactisch geheel.
5. (meetk.) samenvoeging van lijnen of vlakken tot vorming ener figuur, die aan bepaalde gegevens voldoet.