Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Loeren

betekenis & definitie

I. (loerde, heeft geloerd), spieden, scherp kijken of toezien: door een glaasje, uit het raam loeren; loerende ogen, met valse blik ; — op iem. of iets loeren, scherp uitkijken om het of hem te betrappen of te vangen : de kat loert op de muis ; — de politie loert op hem, tracht hem te snappen, betrappen; — (fig.) scherp opletten of een gelegenheid zich voordoet: op een ambt loeren.

II. (loerde, heeft geloerd), (veroud.) iem. loeren, hem een loer draaien, bedriegen.

III. (loerde, heeft geloerd), (gew.) sluimeren, een dutje doen: broertje loert op mijn schoot.