1. naar buiten het gezicht hebben (op): wij kijken uit op een druk plein ; — het gezicht bieden op : dit raam, deze kamer kijkt op de tuin uit;
2. voortdurend naar buiten, in zekere richting of in het rond kijken om waar te nemen wat zich opdoet, kijkend wacht houden: boven in de mast zit een matroos uit te kijken ; — naar iets uitkijken, hetzij: kijken of iets komt, of: rondzien of afwachten of men iets bekomen kan: naar een tweedehands auto, naar een dienstbode, naar een andere betrekking uitkijken ; — goed uitkijken, goed opletten, oppassen geen fouten te maken of zich niet beet te laten nemen ; ook: goed opletten of er geen gevaar is, vooral met betr. tot het verkeer: het is daar een druk punt, je mag wel goed uitkijken ; in deze zin ook alleen uitkijken : kijk uit! let goed op ; kijk toch uit wat je doet! pas toch op, ga niet zo onbesuisd te werk!;
3. zijn ogen uitkijken, lang en aanhoudend op iets staren, (ook) zeer veel moois of verwonderlijks te zien vinden, vol verwondering kijken;
4. ten einde (be)kijken: we waren al gauw uitgekeken;
5. door kijken verdrijven : je wordt hier uitgekeken;
6. zich naar buiten vertonen: bloempjes die maar net boven het gras komen uitkijken; de snakerij kijkt hem de ogen uit.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk