m. (-s),
1. iem. die ligt;
2. (Zuidn.) waker op een onbemand schip;
3. draagbalk; dwarsbalk waarop de rails liggen: bruggen met liggers met volle wanden;
4. (molenb.) de liggende molensteen waarop de loper ronddraait;
5. vaartuig dat men bij het kielen of timmeren van een schip bij de hand heeft liggen, om het een of ander te bergen; schip;
6. ijkmaat, standaardmaat;
7. openbaar register: de ligger van de gemeente;
8. (tuinb.) druiveboom gekweekt in de vorm van een liggend snoer. Zie ook Legger.