Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Kraker

betekenis & definitie

m. (-s),

1.iem. die of iets dat kraakt; — (diev.) inbreker;
2.(Zuidn.) krakers in zijn schoenen hebben, krakende schoenen dragen;
3. (Zuidn.) neus : hij kreeg een slag op zijn kraker;
4. (Zuidn.) wilde iep ;
5. Spaanse kers ;
6. (gew.) grote lijster.

< >