bn. bw. (-er, -st),
1. aan koorts onderhevig: ik ben min of meer koortsachtig vandaag;
2. met koorts gepaard gaand, daarop wijzend of er uit voortkomend: een koortsachtige aandoening;
3. koortsverwekkend: koortsachtige veenstreken;
4. (flg.) de gedachte aan koorts opwekkend, onrustig, gejaagd, heftig enz.: koortsachtig ongeduld ; een koortsachtige drift; met koortsachtige haast;
5. (bw.) koortsachtig werken.