Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Juk

betekenis & definitie

o. (-ken),

1. houten blok met om de nek sluitende uithollingen om er een paar ossen of andere trekdieren mee voor ploeg of wagen te spannen;
2. (fig.) wat iem. wordt opgelegd als een last, toestand van drukkende dienstbaarheid of van beproeving: zalig hij die zijn juk in zijn jeugd draagt (vgl. Klaagl. 3 : 27); het Spaanse juk, de heerschappij of dwingelandij van Spanje ;

onder het juk brengen, onderwerpen ; — het juk af werpen, afschudden, zich vrij maken ; — de schouders, de nek onder het juk buigen, zicli onderwerpen, schikken; — onder het Gaudijnse juk moeten doorgaan, zich moeten onderwerpen, zich voor de overwinnaar moeten vernederen ; — zinnebeeld van het huwelijk; ook van de heerschappij van Christus (God) over het gemoed: mijn juk is zacht, en mijn last is licht (Matth. 11: 29);

3.wat in een juk gespannen wordt, koppel: ik heb vijf juk ossen gekocht (Luc. 14 : 19);
4. zoveel land als met een juk ossen in een dag wordt geploegd, oude vlaktemaat, (gew.) nagenoeg een halve hectare; —
5. schouderblok met twee uitstekende armen om er iets (b.v. twee emmers of manden) aan te dragen;
6.als vakterm in versch. toepassing, in ’t alg. een soort schraag, een horizontale balk rustende op twee of op een rij verticale: het juk van een brug; — (gew.) kleine brug zonder leuningen over een klein water; — (scheepst.) aan het bovengedeelte van een roer aangebracht dwarsplankje of een stang, waardoor met lijntjes gestuurd kan worden; — (stoomw.) dwarsstuk dat dient om de beweging van zeker deel op een ander deel over te brengen, traverse : juk van de stoomzuiger ; juk van de drijfstang ; — verbindingsstuk over de poolkernen van een electromagneet; — (bouwk.) balk onder een afdak of luifel; — (plantk.) bladpaar bij een gevind blad.

< >