Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Jeugdig

betekenis & definitie

bn. bw. (-er, -st),

1. jong, in het tijdperk van de jeugd: jeugdige personen; een jeugdig meisje; (overdr.) op jeugdige leeftijd is zij overleden ; — oneig. ook van instellingen, lichamen enz.;
2. het kenmerk, de eigenschappen van de jeugd (nog of opnieuw) vertonende: een jeugdig grijsaard; jeugdig van hart ; die oude vrouw ziet er nog zo jeugdig uit
3. gelijk bij de jeugd behoort, haar betaamt of past: jeugdige gebaren, kleding; zelfst.: hij heeft nog zo veel jeugdigs ; als bw. : dat staat jeugdig;
4. aan de jonkheid eigen: met jeugdige overmoed; jeugdig vuur en zelfvertrouwen ; jeugdige

dwaasheden (ook in de zin van: in de jeugd bedreven);

5. (Zuidn.) (van vlees enz.) sappig, mals, met veel jeugd ; — tierig ; —fris, verkwikkend.