Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Invallen

betekenis & definitie

(viel in, is ingevallen),

1. naar binnen vallen, in iets vallen; ook van licht- en andere stralen : het licht moet van links invallen ; de invallende lichtstralen ;
2. ergens plotseling, met geweld binnenkomen, inz. van vijandelijke troepen in een land ; — onaangekondigd, plotseling binnenlopen (in een woning);
3. (van schepen in een (nood)haven) binnenlopen; binnenschieten ;
4. in iemands plaats vallen, hem vervangen : voor iem. invallen; tijdens de ziekte van zijn chef is hij ingevallen ;
5. (iem.) in de rede vallen of onmiddellijk bij hem aansluitend zeggen; — (muz.) op het juiste, bep. ogenblik mee gaan doen of zich doen horen: hier moet de bas invallen
6. een (plotseling) begin nemen: de dooi is onvenvachts ingevallen ; — met invallende duisternis, wanneer het duister wordt; — de invallende stilte, die plotseling ontstaat; — een vroeg invallende Pasen, een Pasen die vroeg in het jaar komt;
7. eensklaps, ongezocht voor de geest, in de gedachte komen: dit is mij zo even ingevallen; een invallende gedachte; dat viel mij te laat in; — te binnen schieten: zijn naam wil mij maar niet invallen;
8. ineenvallen, instorten: het huis viel in; (fig.) de zieke is weer ingevallen; — inzinken, inzakken, hol worden: haar wangen zijn ingevallen ; zie ook Ingevallen;
9. door vallen breken: het kind viel de hersens in.