Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Inrichten

betekenis & definitie

(richtte in, heeft ingericht),

1. iets zo maken, samenstellen dat het geschikt is voor hetgeen in een bep. wordt uitgedrukt: die motor is zowel voor benzine als voor gas ingericht;
2. iets in orde brengen om tijdelijk of blijvend dienst te doen voor hetgeen in een bep. genoemd wordt: de oude kazerne wordt tot een lakenfabriek ingericht; die spoorweg wordt voor dubbel spoor ingericht;
3. (een localiteit) in gereedheid brengen en voorzien van het nodige, inz. van meubelen en stoffering, voor gebruik of bewoning: een modern ingericht ziekenhuis; zij hebben hun woning keurig laten inrichten; op logeergasten zijn wij niet ingericht, die kunnen wij niet herbergen;
4. schikken, regelen, ordenen in verband met een bepaalde bestemming: iets goed inrichten ; gij moet het zo zien in te richten, dat ik naast u kom te zitten; — voegen (naar): zijn rede inrichten naar de vatbaarheid der toehoorders ; — alles was er op ingericht om ..., zo geschikt dat het genoemde doel bereikt kon worden;
5. (Zuidn.) organiseren, oprichten, stichten.