Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Hopeloos

betekenis & definitie

bn. bw.,

1. geen hoop hebbende, vertwijfelende aan de vervulling van wensen of verwachtingen ; — uiting gevend aan deze stemming: hopeloze blikken, gebaren;
2. geen uitzicht op een goed einde, een gunstige afloop gevende of latende: de ’ toestand van de zieke is hopeloos ; een hopeloze poging; — geen uitzicht gevende op bevrediging: hopeloze liefde;
3. (bw.) op een wijze die hopeloos, wanhopig maakt: het gaat hopeloos langzaam; — als bw. v. graad : hopeloos vervelend.; — vand. ook in praedicatief gebr. voor: zeer slecht, beroerd.

< >