Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Uitzicht

betekenis & definitie

o. (-en),

1. gelegenheid om naar buiten te zien : iem. het uitzicht belemmeren, betimmeren ; een wijd uitzicht;
2. datgene waar men op uitziet, dat men van zeker punt uit kan zien: een schoon uitzicht genieten;
3. gezicht in de toekomst, vooruitzicht: iets in uitzicht stellen, aankondigen dat het zal of kan plaats hebben ; uitzicht geven op ; uitzicht hebben op bevordering, op benoeming;
4. aanzicht, uiterlijk voorkomen : het uitzicht der dingen (Streuvels); zijn uitzicht bevalt mij niet.