(wenste, heeft gewenst),
1. een bewust verlangen hebben naar een bep. zaak die al of niet te verkrijgen of te verwerkelijken is, begeren, een wens koesteren of te kennen geven : wensen rijk te zijn ; iaat wij wensen, willen, streven, hoger geest gebiedt (De Génestet); ik wens (naar) rust; — dat ware (is) te we?isen, het zou goed zijn als dat geschiedde ; — er blijft nog veel te wensen over, het is verre van volmaakt; — ook als verzwakte vorm voor verkiezen, willen hebben : ik wens mij door hem niet \ te laten bevelen-, — wederk., met praedicat. bep.: zich elders, zich dood wensen, verlangen dat men elders, dat men dood ware
2. verlangen te hebben, te kopen : wat wenst u, dame? (in een winkel);
3. omtrent iemand als wens koesteren en dit uiten, toewensen, toebidden : iem. goeden morgen wensen; iem. geluk, gezondheid, nieuwjaar,een prettige vacantie wensen ; iemand naar de duivel wensen ; ik wens het u, vaarwel, ik ga w
4. (taalk.) de wensende wijs, de aanvoegende wijs.