o. (-eren),
1. in hoererij gewonnen, onwettig kind; — (zegsw.) met lenen volle neef, met weeromgeven hoerekind', schertsend gezegd van iem. die liever leent dan teruggeeft; — meer geluk hebben dan een hoerekind, veel voorspoed hebben;
2. (fig.) gemeen persoon, listig mens;
3. (gew.) zekere vis, kolblei;
4. (gew.) benaming voor de grondschaaf, horletoet;
5. opzetstuk voor het naheien van palen die met de kop onder water moeten staan; ook gebezigd bij het heien met de hand, wanneer de paal zo laag komt dat de heiers niet meer rechtop zouden kunnen staan.