Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Fel

betekenis & definitie

bn. bw. (-Ier, -st),

1. de zintuigen sterk aandoend ; bij uitbr. van gewaarwordingen, aandoeningen, neigingen, uitingen enz.: hevig, sterk: het licht is erg fel; een felle slag ; fel weerlichten; een felle wind, een felle brand; een felle koorts; een felle koude; een fel vergif; in felle tegenspraak zijn met..., zeer sterk, in ’t oog lopend in tegenspraak; — onstuimig: een fel genot; fel verliefd zijn;
2. hartstochtelijk, vurig, vinnig, verbeten: een felle strijd; iem. fel aanvallen, een voorstel fel bestrijden; een felle vijand; een felle socialist; felle belangstelling; hij kan zo fel zijn in zijn woorden; felle woorden;
3. (Zuidn.) sterk, kloek, moedig: 't is een

felle 'kerel', — een felle Jan, een pocher; gij zijt ’ne felle, stout met het woord, niet met de daad; — in ’t alg. als versterkend of prijzend woord: dat zijn nog ee?is felle leerlingen, die zich flink inspannen, terdege hun best doen ; fel weer, prachtig; fel dronken, zeer;

4. tuk (op), begerig (naar), verzot (op): hij is fel op postzegels ; dat kind is fel op de borst.