Wat is de betekenis van hevig?

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

hevig

hevig - Bijvoeglijk naamwoord 1. sterk in mate De regen werd gevolgd door een nog hevigere stortbui. hevig - Bijwoord 1. in sterke mate Hij was hevig geschrokken van het ongeluk waar hij maar ternauwernood aan ontkomen was. W...

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

hevig

hevig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: he-vig 1. erg sterk of fel ♢ het heeft hevig geonweerd 2. heel erge ♢ zij had hevige buikpijn Bijvoeglijk naamwoord: he-vig ...

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Hevig

adj. & adv., fûl(eindich), fûlbandich, heftich, forheftich, geweldich, slim; (adv.), boas, bloedich, divelommen, fan komsa, omraek, fan raek; — koud, stjerrende kâld; — vloeken, dierber flokke; van -e aard zijn, hurd oankomme. hevigheid s., (for)heftigens, fûlens, ge...

2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Hevig

bn. bw. (-er, -st), 1. (van pers.) fel, erg: een hevig Protestant; zijn hevigste vijanden; — (van uitingen) vinnig, scherp : hevige uitvallen; een hevige scène, twist; — (bw.) iem. hevig aanvallen ; 2. zwaar, sterk, in hoge mate zich doende gevoelen: hevige pijnen; een hevige koorts; — geweldig, erg : een hevige win...

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

hevig

bn., bw.; geweldig, fel, zich in erge mate doende voelen: een hevige storm, hevige pijnen, een hevige koude; hevig vertoornd zijn, erg; in ’t hevigst van de koorts; de strijd was toen op het hevigst.

2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

hevig

bn. en bw. (-er, -st) [heffen] 1. in hoge mate zich doende gevoelen: -e pijnen; een -e koorts. 2. fel, erg, geweldig: een -e storm; de strijd was toen op het -st; vertoornd zijn.

2024-04-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

hevig

bn. en bw. (-er, -st), 1. (van personen) fel, erg: zijn hevigste vijanden; (van uitingen) vinnig, scherp: hevige uitvallen; een hevige scène, twist; (bw.) iemand aanvallen; 2. zwaar, sterk, zich in hoge mate doen gevoelen: hevige pijnen; een hevige koorts; geweldig, erg: een hevige wind; een hevige knal; een hevige brand; fel, vinnig: een h...

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Keur van Nederlandsche woordafleidingen

J.Pluim (1911)

Hevig

van een z.n.w., dat zwaarte, gewicht bet. (Angelsak.: hefe], en dat op zijn beurt van heffen = opbeuren (dit onderstelt iets zwaars) gevormd is. Hevig is dus zwaar (een hevig onweer), maar is ook soms synoniem met heftig, dat er echter niet mee verwant is (z. d. w.).