(hemelde, is en h. gehemeld),
1. naar de hemel gaan, sterven : het kindje wil hemelen ;
2. tranen waardoor een glimlach hemelt, zich in hemelse schoonheid vertoont;
3. hier, waar de liefde hemelt, een hemel schept; (Zuidn.) kwaaddoen en hemelt niet, brengt geen voorspoed aan;
4. in hemelse verrukking zijn of brengen;
5. van een hemel, overkapping voorzien.