1. met een spade of ander gereedschap in de grond delven, grond verplaatsen : de poldergasten zijn druk aan het graven voor het nieuwe kanaal; een gat graven ; — (zegsw.) die een kuil graaft voor een ander, valt er zelf in, die de ondergang van zijn naaste bedoelt, veroorzaakt zijn eigen val; (fig.) de ijverzucht groef een kloof tussen de beide vrienden, verwijderde hen van elkaar ; — naar iets graven, het door delven trachten te vinden ; — uitgraven,-opgraven : goud graven ; — veen graven, er turf van steken ;
(fig.) met klauwen (of handen) of met de snuit in de aarde wroeten: de mollen graven gangen onder de grond;
2. (oneig.) uithollen, uitgraven : de zorg groef rimpels in zijn voorhoofd;
3. (Zuidn.) begraven : een hond graven; rapen en wortels graven, inkuilen.
Gepubliceerd op 01-01-2021
Graven, delven
betekenis & definitie