Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Groef

betekenis & definitie

GROEVE, v. (groeven),

1. greppel, sloot: groeven om het water af te leiden;
2. kuil of put; inz. grafkuil, graf: de kist in de groeve neerlaten ; bij de geopende groeve hield de predikant een treffende lijkrede ; — (gew.) te groei gaan, mede ter begrafenis gaan ; — te groef bidden, ter begrafenis nodigen;
3. (gew.) begrafenismaal;
4.open, gegraven ruimte waaruit de een of andere delfstof gewonnen wordt: een groeve waar zandsteen gehouwen wordt; vgl. steen-, zoutgroeve enz.; — niettechnisch: onderaardse mijngang, mijnschacht;
5.uitholling, inkerving: een groef in iets maken; de groeven op een vijl; een pilaar met groeven; (timm.) ingeschaafde sleuf in de kant van een plank, waar de messing van een andere plank insluit, sponning; — (oneig.) de zorg had diepe groeven in haar voorhoofd getekend-, voren, rimpels.