Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Got(h)isch

betekenis & definitie

I. bn.,

1. aan de Got(h)en eigen, van de Got(h)en: de Got(h)ische taal;
2. ben. van een stijl, oorspr. bepaaldelijk een bouworde, de ogivaal- of spitsbogenstijl, in de 12de eeuw in N.-Frankrijk ontstaan (oorspr. een schimpende naam, zooveel als barbaars, ordeloos): een kerk in Gothische stijl; vand. ook: een Gothische kerk ; — bij uitbr. ook toegepast op andere (kunstuitingen in die stijl of uit die tijd: Gothisch smeedwerk; Gothische versieringen; — Gothische letters, benaming voor het hoekige, opgesierde monnikenschrift, dat in de latere middeleeuwen in gebruik kwam en ook in de oudere gedrukte boeken werd gebezigd, Duitse letter, bijbelletter: Gothisch schrift; een bijbel met Gothische letter;
3. behorende tot het Gotisch: een Gotisch woord;

II. zn. o., de taal der Got(h)en: de klankleer van het Got(h)isch.