Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Evenwicht

betekenis & definitie

o., g. mv.,

1. toestand dat het gewicht aan beide zijden van een balans (of van wat daarmee vergeleken wordt) gelijk is: een milligram meer aan één zijde verbreekt het evenwicht; oneig.: de twee partijen houden elkaar in evenwicht, zijn even sterk.
2. toestand dat verschillende op een zelfde lichaam werkende krachten elkaar opheffen, zodat het in rust blijft, althans (in het dagel. leven) zodat het niet valt of omvalt: een stoel op één poot in evenwicht houden; het of zijn evenwicht bewaren, verliezen; stabiel evenwicht, standvastig —, labiel evenwicht, onstandvastig evenwicht; — (fig.) toestand van rust of overeenstemming doordat van verschillende krachten geen de andere te zeer overtreft, of doordat geen afzonderlijk element zich te zeer doet gelden: het evenwicht der staatsmachten; het evenwicht van een tekening, een compositie; evenwicht tussen ontvangsten en uitgaven; — van gemoed en karakter of ziel: overeenstemming tussen neigingen en vermogens, of tussen aandriften en wil; hij is uit zijn evenwicht, overspannen, zenuwziek.