v. (...heden),
1. onderling gelijke verhouding, juiste proportie: de zwaarte van het werk moet in evenredigheid zijn met de krachten; de evenredigheid der artikelen van dit woordenboek liet veel te wensen over, de plaats die elk woord besloeg in verhouding tot zijn belangrijkheid; — naar evenredigheid van, naar gelang van.
2. (rekenk. en wisk.) rekenkundige of algebraïsche vorm die de gelijkheid van twee of meer verhoudingen voorstelt, b.v. 2:3 = 4:6; a:b = c:d; — gedurige evenredigheid, waarvan de twee middelste termen gelijk zijn, b.v. 2:4 = 4:8; — aaneengeschakelde evenredigheid, die uit meer dan twee redens bestaat, b.v. 2:3 = 4:6 = 8:12; — samengestelde evenredigheid, waarvan de reden uit meer dan twee termen bestaan, b.v. a:b:c = p:q:r.
3. de hoedanigheid goede verhoudingen te bezitten, harmonie: de evenredigheid der klassieke bouwwerken.