Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie A
- Alle schuld rächt sich auf erden
- Allebeide, allebei
- Allebot
- Alledaags
- Alledaagsheid
- Allee
- Alleen
- Alleenblijven
- Alleenhandel
- Alleenheerschappij
- Alleenheersend
- Alleenheerser
- Alleenheerseres
- Alleenheersing
- Alleenheid
- Alleenlaten
- Alleenlijk
- Alleens
- Alleenspraak
- Alleenstaan
- Alleenstaand
- Alleenverkoop
- Alleenvertegenwoordiger
- Alleenvertegenwoordiging
- Alleenwijs
- Alleenzaligmakend
- Alleenzitten
- Allegaar
- Allegaartje
- Allegaat
- Allegatie
- Allegeren
- Allegorie
- Allegorisch
- Allegoriseren
- Allegorisme
- Allegram ente
- Allegrettino
- Allegretto
- Allegro
- Allejezus
- Alleluia
- Allemaal
- Allemachtig
- Alleman
- Allemande
- Allemansend
- Allemansgading
- Allemansgek
- Allemanshoer
- Allemansverdriet
- Allemansvriend
- Allemanszot
- Allemenselijk
- Allen gefallen
- Allena capella gerat distentius uber
- Allena insania frui optimum
- Allena nobis, nostra plus aliis placent
- Allena vitia in oculis habemus, a tergo nostra sunt
- Allena vivere quadra
- Allenatus a se
- Allengs
- Allengskens
- Alleni appetens, sui profusus
- Alleni juris
- Alleni temporis flores
- Allenig
- Alleniglijk
- Allenthalve
- Allenthenen
- Allentwege
- Aller anfang ist schwer
- Aller-
- Allerbest
- Allerchristelukst
- Allereerst
- Allergeen
- Allergetrouwst
- Allergie
- Allergisch
- Allerhande
- Allerheiligen
- Allerheiligendag
- Allerheiligenfeest
- Allerheiligenkers
- Allerheiligst
- Allerhoogst
- Allerjongst
- Allerkinderen
- Allerkinderendag
- Allerkinderenfeest
- Allerlaatst
- Allerlei
- Allerliefst
- Allermeest
- Allerminst
- Allernaast
- Alleruiterst
- Allervolmaaktst
- Allerwegen