Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Alledaags

betekenis & definitie

bn. (-er, -t, meest omschreven),

1. iedere dag terugkerend: alledaagse bezigheden; alledaagse koorts ;
2. alle dagen voorkomend, banaal, zeer gewoon, niet merkwaardig, zich door niets onderscheidende, niet uitmuntend (geringschattend gezegd): een alledaags gezicht; alledaagse gezegden, voorvallen; een alledaags dichter.