bn. en bw. (-er, -st),
1. onderling overeenstemmend, eendrachtig: eenparig van gevoelen, van oordeel zijn; met eenparige stemmen, met algemene stemmen, zonder dat iem. een afwijkende mening had; eenparig werd besloten, met eenparige stemmen; — (rechtst.). op eenparig verzoek, op verzoek van beide partijen;
2. zonder onderling verschil, gelijk: op eenparige voet;
3. gelijkmatig, gestadig: een eenparige warmte; een eenparige beweging, steeds met dezelfde snelheid voortgaande; — eenparig versneld, vertraagd (van bewegingen),, regelmatig toe- of afnemend in snelheid.