Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

STEMMEN

betekenis & definitie

(stemde, heeft gestemd),

1. (overg.) (veroud., gew.) zingen: een loflied stemmen tot Gods eer;
2. (onoverg.) overeenstemmen; — (muz.) gelijk klinken: de viool stemt niet met de piano; — stroken, kloppen met: dat stemt kwalijk met mijn gevoelens;
3. (overg.) (van instrumenten) op de juiste toon brengen; zó regelen dat de absolute en relatieve hoogte van de tonen geheel zuiver is: een viool stemmen; de piano een halve toon hoger stemmen;
4. in een bepaalde stemming of gemoedsgesteldheid brengen; (abs.) de lange nachten en de sombere dagen stemmen tot mijmeren; alles stemde tot vreugde; (overg.) zulke muziek stemt mij altijd treurig, vrolijk; de gemoederen tot rust stemmen, ze doen bedaren; — iem. gunstig voor een zaak stemmen, hem door redeneringen weten te bewegen die zaak te bevorderen;
5. (onoverg.) zijn stem uitbrengen in een daartoe aangewezen aangelegenheid: wij zullen tot stemmen overgaan; ik stem voor; met handopsteken stemmen; over die motie is bij zitten en opstaan gestemd; — in ’t bijz. met betr. tot openbare verkiezingen: voor een bep. partij, voor iem. stemmen; op een candidaat stemmen; stemt liberaal!