Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Duchten

betekenis & definitie

(duchtte, heeft geducht),

1. overg., vrezen, t.w. het ontstaan of de komst van iets : de stad ducht ’s vijands dwinglandij, maar vreest zijn kogels niet; verwijten duchten ; er is geen gevaar te duchten ;
2. onoverg., duchten voor, vrezen dat het genoemde ontstaat of komt: schade duchten.