Wat is de betekenis van duchten?

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

duchten

duchten - Werkwoord 1. vrezen, bang zijn voor Hij duchtte de komende wedstrijd.

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

duchten

duchten - regelmatig werkwoord uitspraak: duch-ten 1. er angst voor voelen ♢ je hebt niets van hem te duchten Regelmatig werkwoord: duch-ten ik ducht jij/u ducht ...

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Duchten

v., ducht(sj)e, freze, soargje.

2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Duchten

(duchtte, heeft geducht), 1. overg., vrezen, t.w. het ontstaan of de komst van iets : de stad ducht ’s vijands dwinglandij, maar vreest zijn kogels niet; verwijten duchten ; er is geen gevaar te duchten ; 2. onoverg., duchten voor, vrezen dat het genoemde ontstaat of komt: schade duchten.

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

duchten

duchtte, h. geducht (vrezen; bang zijn voor iets of over de komst van iets): het gevaar —, een lawine —.

2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

duchten

(duchtte, heeft geducht) 1. denken, vermoeden dat er iets onaangenaams zal geschieden: een gevaar, een aanval, een hinderlaag -. Syn. vrezen. 2. bang zijn voor: geen mededinger -.

2024-04-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Duchten

(duchtte, heeft geducht), 1. (overg.) vrezen, te weten het ontstaan of de komst van iets: er is geen gevaar te duchten; schade duchten; het staat te duchten, dat... ; 2.(onoverg.) voor, vrezen dat het genoemde ontstaat of komt.

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)