(doopte, heeft gedoopt),
1. dompelen in, inz. bevochtigen door indompeling: beschuit in melk dopen;
zijn pen in gal dopen, scherp en bitter schrijven;
2. door het ceremonieel van de doop in een geloofsgemeenschap opnemen, inz. in de Christ. Kerk: waar ben je gedoopte — dat zijn gedoopte heidenen, zij zijn wel gedoopt, maar in daden en opvattingen blijken zij allesbehalve Christenen; — (scherts.) melk, wijn dopen, er water onder mengen;
3. bij de doop, ook : bij de geboorte een naam geven : hoe is hij gedoopt? hoe is zijn naam ? — bij uitbr.: een naam, de naam van — geven : een schip dopen; een product met de naam van kunstboter gedoopt.