Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Doorzien

betekenis & definitie

I. (zag door, heeft doorgezien),

1. (tussen of onder) iets door zien;
2. met het oog doorlopen, vluchtig onderzoeken, nalezen, overlezen, narekenen: de candidaat mag het te lezen stuk eerst even doorzien;

II. (doorzag', heeft doorzien'), tot op de bodem zien (met de geest) doorgronden: hij doorzag de bedoelingen van zijn tegenstander; — iem. doorzien, begrijpen wat hij in zijn schild voert.