Wat is de betekenis van doorzien?

2024-04-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

doorzien

dóórzien - Werkwoord 1. (ov)vluchtig iets lezen, doornemen Zij hadden het voorstel maar eventjes doorgezien. doorzien - Werkwoord 1. voltooid deelwoord van doorzien Woordherkomst samenstelling van door(bijwoord) en zien(werkwoord) Synoniemen [1] doornemen [2...

2024-04-19
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

doorzien

doorzien - onregelmatig werkwoord uitspraak: door-zien 1. begrijpen hoe het in werkelijkheid is ♢ zij doet erg onverschillig, maar ik doorzie haar wel Onregelmatig werkwoord: door-zien ik doorzie ...

2024-04-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Doorzien

v., trochsjen, -skôgje; iem, — immen yn ’e kikert, knik, lampe, mad mot hawwe, troch hawwe, sketten hawwe.

2024-04-19
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Doorzien

I. (zag door, heeft doorgezien), 1. (tussen of onder) iets door zien; 2. met het oog doorlopen, vluchtig onderzoeken, nalezen, overlezen, narekenen: de candidaat mag het te lezen stuk eerst even doorzien; II. (doorzag', heeft doorzien'), tot op de bodem zien (met de geest) doorgronden: hij doorzag de bedoelingen van zijn tegenstander;...

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

doorzien

1. zag —, h. door'gezien (terloops nazien, vluchtig inzien): ik zal die rekening eens —; 2. -zag', h. doorzien' (de ware aard of de ware betekenis zien van; begrijpen, doorgronden): snode plannen —.

2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

doorzien

I. ('do;r) (zag door, heeft doorgezien) 1. aanhoudend zien : hij bleef -. 2. verder zien. 3. er doorheen zien. 4. vluchtig overzien : een te lezen stuk -. - II. ('zi:n) (doorzag, heeft doorzien) er de ware aard of de ware betekenis van begrijpen : iemands plannen -. Syn. → begrijpen.

2024-04-19
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Doorzien

I. (zag door, heeft doorgezien), 1. (tussen of onder) iets doorzien; 2. met het oog doorlopen, vluchtig onderzoeken, nalezen, overlezen, narekenen: de kandidaat mag het te lezen stuk eerst even doorzien; II. (doorzag, heeft doorzien), tot op de bodem zien, (met de geest) doorgronden: hij doorzag de bedoelingen van zijn tegenstander; iemand doorzie...

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-19
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)