Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Dans

betekenis & definitie

m. (-en),

1. rythmische beweging der benen en voeten en van het lichaam op de maat van muziek: zich met spel en dans vervrolijken ; de dans wordt als kunst beoefend ; — een meisje ten dans leiden, met haar op een bal gaan dansen ; ten dans nodigen; — fig. : de dans der golven ;
2. keer dat men danst: een dansje doen ; — die dame had nog twee dansen vrij, had op haar balboekje voor twee dansen nog geen cavalier ;
3. wijze van dansen, figuur die men dansende doorloopt: de fandango is een Spaanse dans ; — er gaat geen dans voor eten, eten gaat vóór alles ;
4. stuk muziek geschreven als begeleiding van een dans : de vijfde Hongaarse dans van Brahrns ;
5. (Zuidn.) dansfeest, bal;
6. in oneig. zegsw. : aan den dans komen, geraken, slaags raken, met iem. in gevecht, in twist komen; — (Zuidn.) iern. een {andere, schone, nieuwe) dans leren, hem berispen, bekijven, afranselen; (ook) hem bedriegen; — de dans ontspringen, de dood, het gevaar, iets onaangenaams enz. ontkomen; — dat is daar een rare dans, het gaat er zonderling toe.