Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Cyclopen

betekenis & definitie

Gr. Ku'klopes [die met de ronde ogen, reuzen met één oog midden in ’t voorhoofd, zonen van U'ranus en Gae'a die Zeus bijstaan in Titanenstrijd, later smeden van Hephaes'tus, die in de Aetna, hun werkplaats, de bliksem moesten smeden voor Zeus. Andere Cyclopen zouden de uit reusachtige steenklompen bestaande muren van Argos, Myee'nae en Tiryns (Cyclopische maren) gebouwd hebben.

Bij Homerus (Od. 9) zijn de Cyclopen geen daemonen, maar een woest volk van rovers, die zonder recht of wetten ieder voor zich leefden en zich om de goden niet bekommerden ; Polyphe'mus, de voornaamste onder hen, stamde van Posei'don af.

< >