Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Cijfer

betekenis & definitie

o. (-s), CIJFERTJE o. (-s),

1. vast teken dienende om in een bepaald stelsel een bepaalde hoeveelheid voor te stellen, getalmerk: een getal bestaat uit cijfers; Arabische cijfers, de tekens 1, 2, 3 enz.; — Romeinse cijfers, de tekens I, V, X, L, C, D, M;
2. uitgedrukt getal: het aantal doden werd als 3000 opgegeven, dit cijfer is te hoog; — (fig.) een nul in het cijfer zijn (van een persoon), niets te betekenen hebben; — een cijfer noemen, een som; — iets onder cijfers brengen, in getallen uitdrukken; — de cijfers groeperen (in begrotingen enz.), ze zodanig schikken dat ze minder afschrikken;
3. in een cijfer uitgedrukte maatstaf ter bepaling van de vlijt, vorderingen en het gedrag der leerlingen, ook bij examens, wedstrijden enz.: hoge cijfers behalen;
4. geheimschrift (al of niet in cijfers in de bet. 1.): een stuk in cijfer;
5. dooreengevlochten naamtekening, monogram.