Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Buitenhoek

betekenis & definitie

m. (-en),

1. hoek aan de buitenzijde van een voorwerp ;
2. hoek of wijk ver van het middelpunt van de gemeente;
3. (meetk.) hoek gevormd door een zijde en het verlengde der aanliggende zijde: in elke driehoek is een buitenhoek gelijk aan de som der niet-aanliggende binnenhoeken; — (bij de snijding van twee evenwijdige lijnen door andere) hoek aan de buitenzijde der evenwijdige lijnen gelegen.