1. van de gewone (gewoonlijk rechte) stand, houding of richting afwijken of (met min of meer geweld, door vormverandering) doen afwijken: een teen, een stok, een plank buigen ; — dit teentje buigt gemakkelijk, laat zich gemakkelijk buigen ; — de weg buigt hier naar links, begint geleidelijk (zonder hoek) naar links te lopen; — doorzakken: die plank buigt, als men er over loopt; — het hoofd en bovenlichaam voorover doen hellen, een buiging maken: hij boog en vertrok; in ’t stof buigen, van slaafs eerbetoon in ’t Oosten gezegd; (ook fig.) nederig knielen voor, hoog opzien tegen; — buigen als een knipmes, zeer diep buigen; — (fig.) toegeven; zich krommen (onder het juk); — voor iem. buigen, een buiging maken; (fig.) toegeven, wijken; — voor iemands wil buigen, zich onderwegen, gehoorzamen; — het hoofd buigen, (fig.) zich onderwerpen, zich gewonnen geven, afzien van verdere tegenstand ; — iemands wil buigen, hem tot volgzaamheid brengen; — (fig.) het moet buigen of barsten, men moet toegeven of ondergaan; — voor de Mammon buigen, geld boven alles dienen als zijn God; — zich buigen, een gebogen houding aannemen; zich over iets, iem. buigen, er gebogen voor en over staan; — de knieën buigen, knielen, bidden; — de ganse dag heb ik nog geen knie gebogen, nog geen ogenblik gezeten;
2. (taalk.) de vormen der woorden veranderen tot aanduiding der gramm. betrekkingen waarin ze in de zin voorkomen.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk