Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Bres

betekenis & definitie

v. (-sen), breuk, opening in een vestingmuur door rammeien of schieten veroorzaakt: (een) bres schieten ; de bres beklimmen; — (fig.) dat heeft een bres in mijn beurs, financiën geschoten, heeft heel wat gekost; voor iem. in de bres springen, iemands verdediging (inz. van zijn eer) op zich nemen; — voor iem. op de bres staan, gereed staan te zijner verdediging.