(bestuurde, heeft bestuurd),
1. een zich voortbewegend voer- of vaartuig of rijdier de gewenste richting doen volgen : een auto, een schip, een paard besturen ; — (fig.) een richting geven aan handelingen of uitingen: liefde tot zijn volk bestuurde al zijn ondernemingen; de toorn bestuurde zijn pen, deed hem zo schrijven;
2. (zaken van alg. of groepsbelang) leiden, de leiding er van hebben, regelen; een vereniging, een stichting besturen: een fonds besturen, beheren; — inz. een staat, een stad besturen, regeren over, het gezag uitoefenen in;
3. (gew.) beredderen; dat is bestuurd, afgedaan.