(besteedde, heeft besteed),
1. (van geestelijke vermogens) ze te werk stellen voor een bep. doel: kracht, moeite, zorg aan iets besteden.
2. (de tijd) op een bepaalde wijze doorbrengen, gebruiken voor, wijden aan: zijn tijd, zijn leven nuttig besteden; — veel tijd aan iets besteden, geven.
3. (geld) uitgeven (voor een zeker doel): veel geld besteden; zijn geld besteden aan boeken
bij uitbr. ook van andere zaken: gebruiken voor;
4. plaatsen: een jongen op een ambacht besteden; haar dochter is bij een bakker besteed, als dienstbode geplaatst, verhuurd; — (gew.) ter aarde besteden, bestellen.
5. in de kost doen, uitbesteden; het onechte kind werd bij boeren besteed.
6. het is wel aan hem besteed, het is geen verloren moeite, hij zal tonen het te waarderen; (ook) de spijzen bekomen hem goed, hij ziet er welgedaan uit; (Zuidn.) dat is wel besteed (wanneer iets slecht afloopt), dat is verdiend.
7. (w. g.) aanbesteden.
