Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Banen

betekenis & definitie

(baande, heeft gebaand),

1. (overg.) een weg banen, een weg maken, begaanbaar maken, b.v. door een bos, door de sneeuw, op het ijs ; vgl. Gebaand; — oneig. ook zonder dat van een eigenlijke weg sprake is: het schip baande zich een weg dwars door ’t ijs ; — (fig.) zichzelf de weg tot eer, roem banen ; de weg tot iets banen, de hindernissen overwinnen, de toegang ontsluiten;
2. (onoverg.) (vinkersterm, van vinken gezegd) uit het hout op de baan komen;
3. (volkst.) lopen; langs de publieke weg slenteren, inz. van lichte vrouwen gezegd.