m. en o. (-en, -s),
1. hemel, troonhemel; inz. (R.-K.) halfcirkelvormig dak op zuilen rustend boven een altaar of beeld, van met goud of zilver doorweven stof; hemel boven de pauselijke of bisschoppelijke troon; rechthoekige troonhemel waaronder het allerheiligste bij processies wordt rondgedragen;
2. (luchtv.) afzonderlijk vleugelmiddenstuk, met stijlen op de romp bevestigd.