Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Zilver

betekenis & definitie

o.,

1. chemisch element (Ag) uit de eerste groep van het periodieke systeem, een der edele metalen dat zich door zijn witte kleur en de glans die het aannemen kan, onderscheidt: een schaal van gedreven zilver ; is dat zilver? — ook in toepassing op het erts: in die bergen wordt enig zilver gevonden ; — nieuw zilver, Russisch zilver, uiterlijk op zilver lijkende metaalalliages; zilver uit klei, aluminium;
2. zilverwerk, zilveren voorwerpen ; (inz.) zilveren lepels en vorken: het zilver in de zilverkast; het zilver poetsen; met zilver eten ;
3. zilvergeld: iem. in zilver uitbetalen; er was veel zilver in het kerkezakje;
4. witte kleur als van zilver: het zilver zijner haren ; — wat die kleur heeft: zestig jaren hadden zijn vroeger zo donkere lokken reeds in vloeiend zilver verkeerd (Potgieter).