Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Avontuur

betekenis & definitie

o. (...turen),

1. iets ongewoons, onverwachts, zonderlings dat iemand overkomt: op zijn reizen beleefde hij vele avonturen; ik heb deze nacht een vreemd avontuur gehad; galante avonturen, liefdesavonturen, amourettes; zijn avonturen verhalen, zijn merkwaardige lotgevallen;
2. op avontuur uitgaan, op goed geluk, zonder bepaalde bestemming; in ’t bijz. om zijn fortuin elders te maken; (van een schip) in ballast uitzeilen om vracht te zoeken; op avonturen uitgaan, vreemde lotgevallen zoeken;
3. (gemeenz.) geluk : ik zal mijn avontuur ook eens beproeven; kans: daar is wel avontuur op; daar hebt ge wel avontuur van; op avontuur af, misschien, allicht: hij komt op avontuur af nog verder dan zijn broer; bij avontuur, bij toeval; het rad van avontuur, het steeds wisselend aspect der fortuin; (ook) zeker hazardspel op kermissen, bestaande uit een draaiende schijf met pennen langs de omtrek; ’t nummer bij de pen waarop zij stilstaat wijst de gewonnen prijs aan; ook als titel van boekjes met behulp waarvan men quasi kan waarzeggen (bij wijze van gezelschapsspel).