(tapte af, heeft afgetapt),
1. (vochten die zich in een vat bevinden) uit het vat in kruiken of flessen laten lopen; — vaten aftappen, de inhoud er van in kruiken of flessen tappen ;
2. (bloed uit het lichaam van een mens of dier) door aderlating laten uitvloeien;
(fig.) iem. het bloed aftappen, zijn levenskrachten uitputten, hem allengs van alle krachten beroven; (ook) zijn stoffelijk vermogen uitputten, door drukkende belastingen uitmergelen ; evenzo iem. de krachten (of iemands krachten) aftappen : — (heelk.) iem. het water aftappen, het door een heelkundige bewerking uit de blaas of uit enig ander lichaamsdeel laten uitvloeien ; — (gemeenz.) zijn water aftappen, urineren, wateren ;
3. (een vloeistof die zich in een ruimte bevindt) door ’t openen van de daartoe bestemde kraan laten wegvloeien, verwijderen: als het hard vriest moet men de waterleiding aftappen; — (waterst., landb., krijgsw.) grachten, kanalen, de inundatie aftappen, laten ledig lopen door duikers of gegraven afleidingen, het water naar elders afleiden en doen wegstromen; — (gesmolten metaal) door ’t openen van het steek- of gietgat uit de smeltoven laten uitvloeien ; (de sappen van bomen, inz. de harsachtige vochten van dennen en pijnbomen en van rubberbomen) door het maken van een insnijding uit de boom laten uitvloeien ; — (oneig.) electr. stroom, vandaar ook berichten uit een telefoonlijn enz. aftappen, (ter sluiks) onttrekken.