Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Afspoelen

betekenis & definitie

I.1. (spoelde af, heeft en is afgespoeld),

door de werking van de stroom wegspoelen of weggespoeld worden : het overstromende water heeft al het goed van de bleek afgespoeld ; het goed is van de bleek afgespoeld ;

2. door de kracht van de golfslag of de werking v. d. stroom van het strand of de oever afscheiden en wegspoelen of weggespoeld worden: de golfslag spoelt grote stukken van dit land af; in de laatste jaren is hier veel van de duinen afgespoeld;
3. afnemen of doen afnemen door het wegspoelen van gedeelten gronds: het land spoelt hier sterk af; grote stukken spoelen van dit land af; ook onpers. : het heeft hier reeds jaren afgespoeld; in de laatste tijd is het hier duchtig af gespoeld ; vgl. aanspoelen :
4. luchtig afwassen : het stof van de handen af spoelen, ook de handen afspoelen ;zich af spoelen, zich in of met (enkel) water reinigen;
5. fig. (zorgen, bekommeringen, onaangenaamheden, aandoeningen enz.) uit de geest verwijderen, verdrijven, inz. door drinken als uitwissen: kom, kom' laat die naargeestige gedachten varen en spoel ze af met een hartige dronk ;
6. alles of geheel spoelen ; alles afdoen wat er te spoelen is;
7. (van water of ander vocht) in min of meer golvende stromende wegvloeien, wegstromen; af- en aanspoelen, wegstromen en weder toevloeien.

II. (spoelde af, heeft afgespoeld), (wev.) (draden van garen, zijde enz.) alle op spoelen of klossen winden, opklossen: eerst moet al het garen af gespoeld worden; — [een germ. is af spoelen voor : van de spoelwinden].

< >