Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Advocaat

betekenis & definitie

I (<Lat.), m. en v. (...caten),

1. rechtsgeleerde die, na daartoe te zijn beëdigd, zijn beroep maakt van het geven van adviezen en het verlenen van rechtskundige bijstand, het bepleiten van burgerlijke zaken en het verdedigen van beklaagden, alsmede van het bijstaan of vertegenwoordigen van belanghebbenden bij de verschillende administratieve en rechterlijke colleges; — (zegsw.) spreken als een advocaat, gevat en welbespraakt zijn; — liegen als een advocaat, gevat liegen; — (Zuidn.) rekenen, schrijven als een advocaat, zeer goed rekenen, schrijven; — hij is een goede advocaat voor verloren zaken, hij kan zeer goed zijn woord doen, weet zijn mening wel ingang te doen vinden; — een advocaat van kwade zaken, iem. die verkeerde handelingen tracht te verdedigen; — zijn eigen advocaat zijn, zijn zaak zelf verdedigen; — (R.-K.) advocaat des Duivels of Duivelsadvocaat, iem. die te Rome bij een heiligverklaring ambtshalve twijfelingen en bedenkingen opwerpt aangaande de wonderen die tot de heiligverklaring vereist worden; (bij uitbr.) iem. die bij voorkeur het slechte ener zaak in ’t licht stelt;
2. (oneig.) iem. die een persoon of een zaak bij anderen voorspreekt of verdedigt: een mens is de grootste advocaat van zichzelf.

ii. ADVOCAAT

v., drank bestaande uit brandewijn met eieren, suiker en geraspte nootmuskaat: een glaasje advocaat.

iii. ADVOCAAT

m. en v. (vrucht) (-s), benaming in Suriname voor een tropische boom, Persea gratissima en zijn vrucht als een grote peer, die ook wel alligatorpeer heet.